Anna Schäfer, een grote Eucharistische Heilige
Geboren in Mindelstetten, Duitsland 18 febr 1882
Na haar lagere school, wilde ze missiezuster worden. Ze zocht een baan bij een gezin in Ratisbon, om het geld voor de nodige bruidsschat bijeen te krijgen. Maar omdat ze wees was, moest ze naar huis terugkeren, om haar vijf jongere broers te verzorgen.
Op 14 febr. 1901, toen ze de was deed van haar werkgeefster, viel ze in een teil kokend water. Haar benen waren ernstig verbrand en ze bleef de rest van haar leven invalide. Haar familie had niet de nodige middelen en konden haar niet helpen.
Maar vanaf haar lijdensbed, gaf ze allen die haar bezochten moed, raad en hulp.
Vanaf 1901 ontving ze de genade haar Engelbewaarder te mogen zien. Iedere keer wanneer ze de H. Communie ontving, bad ze om sterkte in haar zwakheid, zodat ze Jezus waardiger mocht ontvangen. Ze hield zoveel van de Eucharistische Jezus, dat de Heer haar een bijzondere genade gaf: haar Engel bracht haar naar de kerken in de omgeving waar een H. Mis gevierd werd of het Allerheiligste tot aanbidding was uitgesteld.
Zij vertelt zelf: “Op 31 aug. 1918 bevond ik mij vooraan in een grote kerk, waar uitstelling was in een overvloed van kaarsenlicht. Ik zag duizenden Engelen in aanbidding voor Jezus en 2 Engelen van een bijzondere majesteit knielden aan weerszijden van het Allerheiligste.”
In een andere notitie zegt ze ons: “Op 2 juli 1919 droomde ik over een kerk…. En de priester daar wilde de H. Communie uitdelen. Toen hij de deur van het tabernakel opende, zag ik plotseling de H. Maagd, zetelend aan de rechterzijde van het altaar. Er waren drie Engelen naast haar. Iedere Engel droeg een pateen en zij boden Maria een kelk aan.
Intussen sprak de priester de gebeden voor de H. Communie en ging naar de communiebank om de Eucharistie uit te delen. De drie Engelen gingen van de ene persoon naar de andere, hielden de pateen heel dicht bij de mond van de communicant en vaak wisselden ze van plaats en keerden terug naar Maria, om enkele partikels van de H. Hostie, die gevallen waren, in de kelk te leggen.
Soms glimlachte Maria en soms keek ze heel erg droevig, soms zelfs schreide ze. Een keer weende ze zo bitter, dat ik opstond en naar haar toeging om naar de reden van deze tranen te vragen. Ze wees toen naar de kelk en zei: Al mijn tranen zijn vergoten omwille van mijn diepe verdriet vanwege mijn Zoon. Omdat ik moet zien hoe onwaardig Zijn Hoogheilig Lichaam en Bloed ontvangen worden.”