‘Vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs.’
De rover aan het kruis, rechts van Christus, had het net gevraagd: ‘Jezus, denk aan mij, wanneer Gij in uw Koninkrijk gekomen zijt.’
Terwijl de tijd bijna op raakt, de vreugde van het leven voorbij is, uitgerekt in wrede pijn, terwijl hij zijn schuld aan de maatschappij betaalt, vraagt deze man nederig om een herinnering.
Geloof en berouw gingen gepaard met dit eenvoudige verzoek.
Jezus vergeeft zijn schuld bij God en verzekert hem zijn redding die dag nog!
De barmhartige God is altijd bereid de zondaar te vergeven, hoe groot zijn zonden ook mogen zijn of hoe lang hij zijn berouw heeft uitgesteld.
Het kan laat zijn, maar het is nooit te laat. De poorten van de hemel zullen altijd open zwaaien, als de zondaar nederig klopt.
‘Zowaar als Ik leef, zegt de Heer, Ik wil de dood van de zondaar niet, maar wens dat hij zich betert en in leven blijft. (Ezech. 33:11).
“Er zal vreugde zijn bij de Engelen van God over één zondaar die zich bekeert.” (Lk. 15:10).
Maar de zondaar moet zich uitstrekken naar de hand die naar hem is uitgestoken, om hem te redden.
Net als de goede rover moet hij op zijn minst zeggen: Denk aan mij.
De liefdevolle Verlosser, stervend om mensen te redden, zei niets tegen de rover, die aan de linkerkant van zijn kruis, tot op het laatst God lasterde en belachelijk maakte.
Er moet altijd geloof en berouw zijn. Dan zullen de rijkdommen van Gods vrijgevigheid, zoals een vloedgolf die wordt tegengehouden, zich uitstorten om de zondaar van de hel weg te halen en naar het hemelse paradijs mee te slepen.
Wij willen dus Gods barmhartigheid afsmeken, voor alle zondaars die moeten sterven.