De tweede begeleider
Vanaf dat moment bleef de Aartsengel dag en nacht bij haar. Soms was hij aan haar rechterzijde, soms aan haar linkerzijde, soms boven haar hoofd, afhankelijk van Francisca’s omstandigheden en geestelijke behoeften.
De glans van zijn gelaat was zo groot dat ze haar ogen er niet op gericht kon houden. Het overkwam haar toen wat degenen overkomt die naar de zon willen kijken; ze zien de glans en het licht, maar de gestalte ontgaat hen. Zij las en werkte ’s nachts even gemakkelijk als overdag in het licht van haar hemelse metgezel.
Bij sommige gelegenheden echter verborg de Aartsengel een deel van zijn uitstraling. Dat was wanneer onze heilige in gebed was of in gevecht met de boze geest. Dan kon ze naar hem kijken zonder verblind te worden. Het gebeurde ook als ze met haar biechtvader sprak. Don Antonio Savello vroeg haar vaak naar dit onderwerp, want in het lijden en de bekoringen van de droogte van de geest voelde hij wonderlijke vertroostingen als Francisca over haar Engel sprak. Zo deelde zij hem de volgende beschrijving mee:
“Zijn gestalte is nog niet zo groot als die van een kind van negen jaar, zijn gezicht is vol zachtheid, zijn schoonheid overtreft die van de zon, een onuitsprekelijke majesteit is over zijn hele wezen uitgestort. Zijn ogen zijn voortdurend naar de hemel gericht, en niets kan de zuiverheid van zijn blik beschrijven. Zijn voorhoofd is altijd sereen, zijn haar, als het fijnste goud, valt in dikke krullen op zijn schouders, zijn armen zijn gekruist op zijn borst. Zijn aanblik verheft en verrukt mijn ziel.
Als ik naar hem kijk, begrijp ik de adel van de engelachtige natuur en ons eigen verval. Hij draagt een lang, glanzend wit gewaad en daaroverheen de kleine tuniek van een subdiaken, waarvan de kleur wisselt. Soms lijkt hij me wit, als de lelie in de tuin, soms rood als de rozen, waarschijnlijk ook nog als het zuivere blauw van het wijde firmament. Als ik met hem door de vuile straten loop, raken zijn voeten nooit het vuil”.