Ongelooflijk maar waar
In de Koreaanse oorlog, in 1950, heeft een Amerikaanse soldaat die Michael heette, een buitengewone bijstand ervaren van zijn naampatroon. Hij had sinds zijn jonge jaren iedere dag tot hem gebeden om bescherming. Hieronder is een brief aan zijn moeder, die korter is samengevat, en die door de militaire zielzorger als waar gebeurd is bevestigd. Hij heeft deze brief voor 5000 leden van de Marine voorgelezen.
“Weet je nog toen ik vorig jaar bij de marine ging? Toen heb je me gezegd dat ik iedere dag tot St. Michael moest bidden. Dat had je me niet hoeven zeggen, want dat heb je mij van jongs af aan geleerd. Ik heb altijd tot hem gebeden. Maar toen ik in Korea kwam, bad ik nog intenser, iedere dag, bij het marcheren of bij de rustpauze. Zelfs enkele kameraden heb ik zover gekregen dat ze dit gebed bidden.
Op een dag was ik met een verspiedersgroep aan het voorste front. Wij hebben de hele omgeving naar communisten verkend. Ik dacht dat ik ieder in mijn troep kende, toen opeens een andere soldaat opdook, die ik nog nooit eerder had gezien. Ik draaide me naar de nieuwe en zei: “Ik heb je nog nooit eerder gezien. Ik dacht dat ik iedere man kende van onze troep.” Hij antwoordde: “Ik heb me op het laatste moment aangesloten. Ik heet Michael”. “Echt waar?” zei ik verbaasd, “zo heet ik ook!”
“Ik weet het”, zei de ander….en ging verder met het gebed dat ik sinds mijn kinderjaren verrichtte.
Hoe kon deze nieuwe soldaat mijn naam weten en vooral: hoe wist hij wat mijn dagelijkse gebed was? Maar oke, ik had dit gebed ook aan de andere soldaten geleerd, misschien had hij ervan gehoord.
We liepen een tijd zwijgend samen verder en toen waarschuwde de nieuwe Michael: “Wij zullen iets verderop in een gevaarlijke situatie komen”.
De sneeuw begon in grote, dikke vlokken te vallen. In een ogenblik was het landschap als het ware verdwenen. En ik marcheerde verder in een witte nevel van natte, kleverige brokken. Mijn metgezel was er niet meer.
“Michael!” riep ik in plotselinge angst. Toen voelde ik zijn hand op mijn arm, zijn stem was warm en krachtig. Zijn voorspelling kwam uit. Binnen een paar minuten hield de sneeuw op, zo snel als hij was gekomen. Ik keek om me heen om de rest van de troep te ontdekken, er was niemand in zicht. We hadden de anderen in de sneeuwbui verloren.
Ik keek naar voren, toen we een kleine heuvel bereikten. Daar stonden zeven communistische soldaten op ons te wachten met de geweren in aanslag! Ik schreeuwde: “Ga liggen!” en wierp mezelf op de grond, op het moment dat de vijand schoot, maar de nieuwe Michael stond nog steeds. Hij zou ter plekke dood geschoten moeten zijn.
Ik stond op om hem naar beneden te trekken, en toen werd ik getroffen door een kogel in de borst. Ik herinner mij dat sterke armen mij opvingen, en mij heel zacht op een sneeuwkussen legden. Ik opende nog een keer mijn ogen en zag dat Michael weer rechtop stond… alleen straalde zijn gezicht van een schrikwekkende glans. Hij leek te veranderen, terwijl ik naar hem keek. Hij werd groter, zijn armen breidden zich ver uit. Hij werd omgeven door een lichtglans als de vleugels van een engel! In zijn hand was een zwaard… dat bliksemde in miljoenen lichtjes.
Dat is het laatste aan wat ik mij kan herinneren. Ik verloor het bewustzijn. Toen ik weer bijkwam, stond mijn eigen groep soldaten om mij heen, die mijn wond verzorgden. Ik vroeg hen waar Michael was. Maar niemand had deze nieuwe soldaat gezien. Meer nog, de sergeant zei dat hij me alleen had zien marcheren. Hij had me willen terugroepen, maar toen was ik in de jachtsneeuw verdwenen.
Hij wilde echter weten, hoe of ik het had gedaan. Waar had hij het over? De sergeant stokte even.
“Hoe heb je het klaargespeeld? Wij hoorden schoten, maar er werd niet één schot vanuit jouw geweer afgevuurd… en er is geen stukje lood in de zeven gedode soldaten te vinden op de berg ginds.”
Ik heb niets gezegd. Wat had ik kunnen zeggen?