De Heilige Engelen – Onze “Barmhartige Samaritanen” (1)
Jezus heeft gezegd: “Wees barmhartig zoals je Vader barmhartig is” (Lc 6,36). Wat betekent het om “barmhartig te zijn”? De gangbare opvatting is om medelijden te hebben, wat iemand beweegt om een ander in nood te helpen.
Wanneer we onze grenzen bereiken, wanneer we – door een probleem – ’s nachts niet kunnen slapen, wanneer we het antwoord op de vraag van een kind niet weten, wanneer we niet weten hoe we ons met een broer of zus kunnen verzoenen, … dan zoeken en roepen we om hulp. En wie bellen we? Natuurlijk iemand die kan helpen, iemand die zowel de wijsheid als de macht heeft om een oplossing te vinden en te helpen toepassen. We bellen geen monteur als we eten nodig hebben en we gaan ook niet naar de tandarts als onze auto het begeeft.
Het is God in Zijn barmhartigheid die onze noden kent en kan helpen. Vaak stuurt Hij ons via Zijn Heilige Engelen de juiste hulp. Barmhartigheid behoort het meest aan God toe, het is Zijn grootste eigenschap.
In het Oude Testament horen we over Tobias. In zijn nood ontmoette hij de Engel Rafaël, die, onder de vermomming van een jongeman op zoek naar werk, bereid en in staat was om hem te vergezellen op zijn reis, om het familiefortuin terug te krijgen, en in de loop waarvan Sara van de demonische bezetenheid zou worden bevrijd en zijn vader van zijn blindheid zou worden genezen.
In het Nieuwe Testament legt Jezus aan een wetgeleerde uit hoe we barmhartig moeten zijn. Hij deed dat niet met een filosofische definitie of met een paragraaf uit de wet. Hij vertelde hem het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Een man die van Jeruzalem naar Jericho ging, viel tussen rovers. Ze lieten hem halfdood achter. Toevallig kwamen er een priester en daarna een Leviet langs; zij zagen hem en gingen er voorbij. Maar een Samaritaan kwam, had medelijden, verbond zijn wonden, zette hem op zijn eigen dier en bracht hem naar een herberg, verzorgde hem en gaf twee denarii aan de herbergier zodat hij verder voor hem kon zorgen. Hij had barmhartigheid, dat is effectief mededogen, en hielp werkdadig. (Lk 10,25-37).