De droom van Gerontius (3)
Hier volgt een gedeelte van het gedicht in de schone berijming van Gerard Wijdeveld.
De Engel spreekt:
“Heer, die in alles wonderbaarlijk zijt,
het wonderbaarlijkst zijt Gij in de mens,
wiens stugge hart gij met zo’n zacht beleid
en tederheid geplooid hebt naar Uw wens,
om met een zelfde aantal zalige zielen
hen te vervangen die door hoogmoed vielen.
Hij lag ter aarde, ’t pas geboren wicht,
van Adams bloed, bevlekt met Adams zonde,
verziekt in heel zijn wezen en ontwricht,
met om zijn hart een helse slang gewonden,
die, vreemd aan zijn natuur, toch met veel list
zijn jonge ziel tot kwaad te dringen wist.
Toen zond de hemel mij om de balans
van goed en kwaad in hem steeds recht te zetten
en hem, omsingeld door de dood, nochtans
te winnen en zijn neergang te beletten,
want voor zijn ziel was een te hoog bedrag
betaald als prijs, toen zij gevallen lag.
O, wat een bont, steeds wisselend verloop
van zegepraal en van verslagenheid
van hoogmoed en berouw, van vrees en hoop
is het geweest, die levenslange strijd!
Nooit heb ik snelheid, nooit geduld gespaard,
als hij geleid moest worden of bewaard….
Hoe zouden zuivere geesten ooit verstaan
iets dat uit geest en aarde is saamgeweven,
als wij niet helpend naast hem moesten gaan,
met hem verbonden, heel zijn aardse leven?
Zo weet, meer dan de hoge serafijn,
een engelbewaarder, wat de mensen zijn”.