Zalig de treurenden…
Bij de derde zaligspreking, “Zalig de treurenden, want zij zullen getroost worden”, denkt de mens eerst aan het rouwen om de dood van een geliefde. Zelfs Jezus vergoot tranen bij de dood van Lazarus. De dood van de mens is een gevolg van de erfzonde, maar toch is het niet definitief.
Voor de Engel is de dood slechts een transformatie, de scheiding van lichaam en ziel en het begin van de eeuwigheid voor de ziel. Wat de Engel het meest bezighoudt is ons geestelijk welzijn en onze eeuwige bestemming.
De derde zaligspreking van de Engel is dus “de ongebroken, ongeschonden schepping mogen aanschouwen”, dat wil zeggen zoals die “in den beginne” was.
Hij ziet de verwoesting die de zonde heeft aangericht in Gods paradijs en de doodstraf die de mens is opgelegd. Hij ziet de eeuwige gevolgen van al onze beslissingen en ook Gods middelen om de hele schepping te herstellen.
De Engel is de brenger van troost. Hij toont de mens de almacht en wijsheid van God in de schepping. Hij verruimt het perspectief van de mens voor Gods liefdevolle plannen in de schepping. Zo wil de Engel de mens ook de juiste hiërarchie van goederen leren, opdat hij niet ontmoedigd wordt door de smarten van dit “tranendal”, maar leert zijn ogen te richten op God en Zijn liefdevolle plan.
De Engel leert de mens om veel meer te rouwen over de verwoesting van de schepping – vooral van de menselijke zielen – door de zonde, en brengt hem er daarom toe om deel te willen nemen aan het verlossingswerk en het terugbrengen van de hele schepping naar God.
Een van de eerste reacties op het verdriet over de gevolgen van de zonde is het verlangen om eerherstel te brengen. Door genoegdoening te doen, hier vooral voor onze eigen zonden, kunnen we al ons verdriet en zelfs de dood zelf veranderen in een daad van liefde, door ze te aanvaarden en aan God aan te bieden.
Op deze manier kan ons verdriet zelfs voor anderen de genade van bekering of berouw verdienen. En zo zal onze “rouw” een zaligheid worden en ons de troost brengen van onze eigen rechtvaardiging en vergeving, en van deelname aan het werk van de Verlossing, van goed doen voor de Kerk.