De vier geestelijke houdingen
De vier geestelijke houdingen zijn zoveel als de geestelijke structuur van elke gelovige binnen de Kerk: het zijn aanbidding, beschouwing, eerherstel en zending. Tussen aanbidding en beschouwing bevindt zich de opstaande balk van het Kruis dat naar boven wijst, de verticale lijn. Tussen eerherstel en zending zien we de dwarsbalk, de horizontale lijn: daar heeft de christen een opdracht voor de medemens.
Het getal vier herinnert in de symbolische taal der Engelen aan de volheid: er zijn vier stromen in het Paradijs, er zijn vier windrichtingen. De christen die zijn opdracht in de wereld met de aanbidding, zijn dagelijkse kruis met de beschouwing, de dwarsbalk met de opstaande balk weet te verenigen, de liefde tot de medemens met de liefde tot God heeft de volheid bereikt: daartoe verhelpen hem de Heilige Engelen.
Aanbidding
De eerste grondrichting is de aanbidding. Deze aanbidding is geïnspireerd door het ongeschokte bewustzijn dat God IS. Niet het schepsel is, GOD IS. “Voordat Abraham werd, BEN IK”. Het schepsel wordt en vergaat, wordt geboren en sterft, maar God is: “Jezus Christus, gisteren en heden en morgen tot in eeuwigheid”. Zo is de erkenning van het Godsbestaan de kern van de aanbidding. Degenen die voor God het grootst zijn komen zich in de eigen ogen als het kleinst voor. Maria weet dat alle geslachten haar zullen zaligprijzen en toch is zij slechts Zijn dienstmaagd.
Het eerste geneesmiddel voor alle noden van Kerk en wereld is aanbidding.
In de aanbidding wordt de orde hersteld. Zodra het schepsel weet dat God IS, en dat God God is, wordt God opnieuw de norm, Zijn heilige Wil onze maatstaf. De zonde wordt dan weer ervaren als buiten de harmonie vallend, als wanstaltig, als absurd, als ontkenning en isolering.
Daarom willen Gods Engelen ook van ons de aanbidding: “God alleen moet gij aanbidden!”
De aanbidding is de kern van de religie: zij gaat vergezeld van dank, dat God ons gewild en geschapen heeft; van vreugde, dat God zo groot, zo heerlijk, zo schoon, zo beminnelijk, zo trouw is en zo barmhartig; van eerbied: “Hij moet groter worden, ik kleiner”, een eerbied waarin het schepsel voor Gods Majesteit in het niets zou willen zinken, een eerbied die ook vrees is God te mishagen en ontzag voor Zijn grootheid.
De aanbidding is het antwoord op Gods Heiligheid. In het grootse visioen van Jesaja 6 ziet de profeet hoe de Serafijnen voor Gods troon staan en onvermoeibaar en rusteloos elkaar het “Heilig! Heilig! Heilig!” toezingen.
Een prachtige echo hiervan vinden wij in het treurspel “Lucifer” van Joost van den Vondel:
“Heilig, heilig, nog eens heilig, driemaal heilig: eer zij God.
Buiten God is ’t nergens veilig. Heilig is het groot gebod.
Zijn geheimenis zij bondig. Men aanbidde Zijn bevel,
dat men overal verkondig’: Alles wat God behaagt, is wel”.
De aanbidding is echter niet alleen de enig juiste houding van het schepsel tegenover zijn Schepper, zij is ook niet alleen zijn dure plicht, zij is ook zijn zaligheid. Het is een behoefte voor de gelovige mens, en heel bijzonder voor de zaligen in de hemel, God alle eer te geven. De aanbidding van God zal in de hemel inderdaad heel ons zijn vervullen met geluk en met een zaligheid zonder grenzen. Wie op aarde God van ganser harte bemint en Hem aanbidt, leidt reeds nu een hemels leven. Onze aanbidding hier is het begin van het eeuwig geluk daar. En naarmate wij hier met meer innigheid God aanbeden hebben in de duisternis van het geloof en onder de last van zorgen en leed, zal daar het geluk groter, de liefde zaliger zijn.
Ieder van ons zal daaruit de gevolgtrekkingen kunnen maken voor de aard van zijn gebed. Eerst komt het aanbiddende gebed, dan het danken, het gebed om vergeving, het gebed om Gods gunsten: in deze volgorde!
Vervolgens zal zijn gebed beginnen met de aanbidding: het zich bewust plaatsen in Gods tegenwoordigheid.
Wanneer men bidt bevindt men zich op heilige bodem: “Doe het schoeisel van uw voeten: de grond waarop gij staat is heilig!”
Dan zal de eerbied komen, voor God die aanwezig is, voor Christus in de Heilige Eucharistie. De eerbied kan niet groot genoeg zijn!
Een heilig priester vertelde eens, dat hij zich bij het openen van het tabernakel geweld aan moest doen. Hij vreesde dat Gods Majesteit in de Hostie hem zou kunnen verpletteren! Deze eerbied betreft alles wat van God komt: Zijn heilige Naam, de Namen van Jezus en Maria, het Kruis, gewijde afbeeldingen, gewijde personen, de gewijde ruimte zoals kerk en kapel, bijzonder ook Zijn Woord, in de H. Schrift, in de liturgie. De aanbidding is inderdaad het begin, maar ook het midden en het einde van de godsdienst.
Gods Engel naast ons stuwt ons steeds meer naar de aanbidding van de driemaal Heilige God: “Sanctus, Sanctus, Sanctus……”